Wat is het en hoe werkt het?
Inhoud MGDB
MGDB
Voor jongeren, die nog thuis wonen en financieel en sociaal- emotioneel afhankelijk zijn van hun ouders en verzorgers.
In 15 dagen verspreid over 5 maanden worden ouders en jongeren door middel van ervaringsgericht leren en met gebruikmaking van de dynamiek van de groep, wegwijs gemaakt uit de eetstoornis. Ouders en jongeren leren weer samen te werken, ouders worden in hun gezin weer in regie gezet en leren hun kind te coachen richting een normale ontwikkeling. In de groep wordt ter plekke geoefend in ander gedrag en worden uitdagingen aangegaan, waarbij de groep helpt en steunt. De groep vormt een bron van kennis en steun waaruit jongeren en ouders kunnen putten om de eetstoornis te begrenzen en dit vol te blijven houden. De groep maakt het mogelijk om in moeilijke omstandigheden, door een ander te helpen, ook weer zelf te kunnen nadenken over de eigen situatie en eigen gedrag. Ervaringsdeskundigheid speelt een grote rol. Vaak worden er contacten gelegd die ver na de behandeling nog helpend en steunend kunnen zijn. De veranderingen zijn duurzaam; de omgeving van de jongere leert vroegtijdig een eetstoornis te herkennen en leert er in samenwerking mee om te gaan.
Evidentie
Resultaten van onderzoek
Hoewel uit onderzoek voor MFT of MGDB geen overtuigend bewijs naar voren komt dat deze methode de voorkeur geniet boven de twee andere, in de zorgstandaard aangeraden behandelmethoden, CGT en FBT, is deze behandeling een plausibele keuze. In de protocollen is een uitgebreid literatuuroverzicht te vinden en wordt geconcludeerd:
‘MFT is dus een heel plausibele keuze; een eetstoornis heeft een grote impact op jongere en gezin. Ouders hebben de verantwoordelijkheid voor het functioneren van hun gezin en ook de verantwoordelijkheid om hun gezin in goede banen te leiden en hun kinderen bij te sturen. Ouders hebben een vaak doodziek kind. Ze voelen zich, zeer begrijpelijk, onmachtig, radeloos en angstig. Ze lopen dan ook het risico om heel onhandig te reageren en absoluut niet helpend (overkritisch, overbetrokken, prikkelbaar, boos of onmachtig en huilend) en kunnen zelfs de eetstoornis in stand houdend en/of versterkend gedrag hebben. Wij, hulpverleners, realiseren ons vaak te weinig, dat wat we zien aan gedrag bij ouders het gevolg is van het langdurig onder druk staan. We hebben geen idee van hoe ze als ouders zijn en hoe ze reageren in een normale situatie. Sommige ouders zullen zeker, samenhangend met eigen eerdere ervaringen, sneller gespannen en overspannen zijn en reageren. Maar alle ouders staan met een doodziek kind extreem onder druk. Het hoofd koel houden is dan heel erg moeilijk. Het is schokkend om soms in de eerste dagen van de behandeling te zien hoe één ouder de schaamte voorbijgaat en begint te vertellen hoeveel geweld er thuis rond de eetstoornis plaatsvindt en ook om een enkele keer de blauwe plekken van ouders te zien. Ouders zijn doorgaans zeer gemotiveerd om mee te werken. De jongeren zijn inherent aan hun ziekte doorgaans zeer ambivalent gemotiveerd en heel angstig. Ze zijn grip kwijt en klampen zich vast aan het enige dat er nog is, de eetstoornis. Eén cliënte verwoordde het als volgt: “Ik was doodsbang, voor de eetstoornis, waarmee ik alleen was, helemaal alleen en die mij dingen opdroeg waar ik nog banger van werd en ik was doodsbang voor jou (de behandelaar) en voor mijn ouders, die tegen de eetstoornis in gingen. Ik wist niet welke angst het grootst was.”
Gezinnen met psychiatrische problemen en in het bijzonder met eetstoornissen dreigen vaak in isolement te raken. Ouders schamen zich voor hun complete machteloosheid, schamen zich voor de escalaties. Tegelijkertijd weten we dat een begrenzende, steunende en meer neutrale houding van ouders zeer helpend kan zijn om de eetstoornis in te perken en hun kind te helpen angsten aan te gaan en te overwinnen. Ouders helpen de regie terug te pakken, helpen hun eigen krachten weer te gebruiken of te versterken en dat in korte tijd, perkt de eetstoornis snel in en beperkt de schade. Een groep van mensen met vergelijkbare problemen, met verschillende achtergronden en ideeën over bijvoorbeeld opvoeden, die samen aan het werk gaan rond hetzelfde doel biedt een uitgelezen kans om in korte tijd zelfvertrouwen en een gevoel van grip en effectiviteit terug te krijgen, uit een isolement te komen, zeker als handvatten niet voorgeschreven worden, maar met elkaar (her)ontdekt worden. Er ontstaat een steungroep voor ouders en ook voor jongeren, waar vaak later nog op teruggevallen wordt, ver na de behandeling en waar gevolgd wordt hoe het met de jongeren gaat.’
MGDB V
Voor (jong) volwassenen, die het ouderlijk huis verlaten hebben en die een eigen leven hebben opgebouwd of aan het opbouwen zijn.
Voor (jong-) volwassenen zijn anderen vaak belangrijker dan de ouders; een partner, vrienden, broers, zussen of eigen kinderen vormen hun omgeving. Die omgeving heeft, zeker bij ernstige eetstoornissen, vaak even veel last van de gevolgen van de eetstoornis. De omgeving is vaak net als ouders van jongeren meer gemotiveerd om de eetstoornis in te perken dan de cliënt zelf.
De angsten die de eetstoornis in stand houden zijn even groot als bij jongeren met een eetstoornis en de motivatie om te veranderen is vaak heel ambivalent. Daarin verschillen eetstoornissen niet over alle leeftijden heen. Wat wel verschilt in vergelijking met jongeren is de levensfase, de grotere zelfstandigheid op andere levensgebieden, het grotere reflectief vermogen en de duur van de eetstoornis. De eetstoornis bestaat vaak al langer en is meer ingebed in iemands gevoelswereld en persoonlijkheid.
Het (jong-)volwassen protocol is iets langer dan het jeugdprotocol om voldoende ruimte te geven aan de verschillende onderwerpen, die aan bod moeten komen. In de loop der jaren is gebleken dat het vaak een alternatief is voor een individueel gevolgde dagbehandeling. Sommige cliënten die in de meer individuele programmaonderdelen vastliepen, hebben baat gehad bij deze systemische groepsbehandeling. De gevolgen van de eetstoornis in de belangrijke relaties van een cliënt worden bewerkt en verminderd, waardoor er weer ruimte komt voor een intiemer contact. Cliënt en naasten krijgen handvatten mee waarmee ze ook na afronding van de behandeling nog verder kunnen werken.
In 17 dagen verspreid over 5 maanden met een parallel lopende module emotieregulatie voor de cliënten zelf wordt -samen met zelf gekozen naasten- gewerkt aan herstel van de eetstoornis, aan het versterken van de samenwerking, aan het leren herkennen en verdragen van emoties en aan het verbeteren van zelfwaardering en lichaams- en zelfbeeld. Ook de naasten doen met veel oefeningen mee, om te ervaren wat het is om gedrag te veranderen.
Het leren herkennen en verdragen van emoties krijgt uitgebreid de aandacht. Omdat de eetstoornis vaak al langer bestaat en eetstoornissen in ieder geval altijd een emotie dempende functie hebben is het reguleren van emoties vaak een groot probleem geworden.
De cliënt geeft aan welke naasten zij gedurende de gehele behandeling wil betrekken. Samen met hen gaat zij bedenken hoe de strijd aan te gaan met de eetstoornis. Waar in het jeugdprotocol ouders in eerste instantie centraal staan, staat in de volwassen groep de samenwerking tussen cliënt en naasten van het begin af aan centraal.
Het behandelen van de eetstoornis in verbondenheid met naasten in een divers samengestelde groep met gelijkgestemden, geeft de meerwaarde aan deze behandeling. Het stigma wordt minder, de eigen kracht wordt versterkt en het herstel vordert door het isolement en de taboes voor cliënt en naasten rond de eetstoornis, met deelname aan deze behandeling, te doorbreken.
Doelgroep
Jongeren en (jong) volwassenen met een eetstoornis, met name anorexia en boulimia nervosa.
De ernst van de eetstoornis is geen contra-indicatie. De ernst van het ondergewicht ook niet. Cliënten moeten in staat zijn fysiek hele dagen mee te doen (soms wordt er gerust) en ook het proces cognitief te kunnen volgen.
Comorbide problemen zijn meestal ook geen contra-indicatie. Juist omdat er in de systemen gewerkt wordt en ook individuele afspraken gemaakt worden kan bejegening en tempo aangepast worden aan wat iemand nodig heeft.
Ouders en naasten moeten in staat zijn om samen te werken.